Het hart van Henry
“Was jij het maar.”
De laatste woorden van Margreta tegen haar zoon Henry. Hij is net achttien jaar. Op straat gezet met een vrijwel lege knapzak door zijn bloedeigen moeder. Met haar woorden doelde ze op het overlijden van Dorian, de geliefde tweelingbroer van Henry. Nog geen week geleden overleden aan de gevolgen van De Zwerendood. Hij botste nooit met zijn moeder. Gehoorzaam en braaf, waar Henry avontuurlijk en optimistisch is. Zelfs nog na het wegvallen van vader Herelius, zusje Gertrude, en nu dus Dorian.
De Zwerendood. Een plaag die zijn weerga niet kent. Wie het krijgt, merkt een week helemaal niets. Maar dan komen de zweren op. Verspreid over het hele lichaam blazen deze op tot grote bulten pus en bloed. Tot ze klappen, dan brandt het zure mengsel diep door de huid heen. Een sterfbed dat je niemand gunt. Niemand weet wat de Zwerendood precies is, maar de Hoge Heren in Alexis nemen het zekere voor het onzekere: eenieder die de Zwerendood heeft, of gerelateerd is aan iemand met de Zwerendood, wordt verbannen uit het stadscentrum.
Maar in Karels’ Kwartier, de woonplaats van Henry, zwaait niemand de scepter. En als iemand daar al mee zwaait, komt het hem of haar misschien nog wel goed uit. Bordelen vol rooflustige hoeren, tavernes met vogelvrije bandieten, kwakzalvers langs de handelspaden. Een schimmig straatbeeld. Vader Herelius werd slachtoffer van de hoeren. Zusje Gertrude werd geheel ontdaan van al haar bloed voor de deur gevonden. Dit alles eiste zijn tol binnen het gezin. De ooit goedlachse Margreta verbitterde en de enige die soms nog een lach op haar gezicht kon toveren was Dorian. En hoe Henry zijn best ook deed, zijn moeder wilde er niets meer van weten. Ruzies, manische aanvallen, angst. Margreta reageerde haar gevoel af op Henry, de eeuwige optimist. Want hoe kon Henry zelfs nu nog hoop houden op betere tijden?
Het regent in Karels’ Kwartier. Henry werpt nog een laatste blik op het huis.
Zijn moeder trekt het gordijn dicht.
“Het komt wel goed met haar. Dat beloof ik.” fluistert hij tegen de hanger van zijn ketting.
Hij kijkt nog eens rond. Wat heeft hij nu nog te zoeken in Karels’ Kwartier?
Hij recht zijn rug. De zorgen van de wijk zijn voor dit moment niet de zijne. Zijn eerste uitdaging is nu het vinden van een droge slaapplaats. Misschien dat het hostel in Davidswijk uitkomst biedt. Hij trekt zijn kapuchon over zijn hoofd en loopt richting de poort aan de rand van de wijk.
Plots hoort hij een krakerige stem.
“Jongeman...”
Het is Helena, de zogenaamde helderziende uit het bijhuisje van de taverne. Zo nu en dan zag Henry weleens iemand naar binnen gaan, maar meestal kwamen ze kwaad naar buiten. Opgelicht. Niet tevreden met wat ze van Helena hoorden. Henry kon alleen maar gissen naar de oorzaak.
“Henry Helerius van Vijfde Generatie.”
Henry verstijft. Hij draait zich om.
Haar vriendelijke lach staat in groot contrast met haar krakerige stem.
“Kom, kind, kom.” ze wuift en verdwijnt in de duisternis achter de deur.
Henry aarzelt en kijkt nog eens naar de wijkpoort. Zijn voeten glijden weg in de modder. Zijn mantel al volledig doorweekt.
‘Vooruit.’ denkt hij.
De deur staat op een kier en hij glipt naar binnen. Een donkere gang verlicht met kaarsen verwelkomt hem. Aan de wanden hangen allerlei rekwisieten en fotolijstjes. Een zoete lucht bedwelmt hem.
“Hallo?”
“Kom, kind.”
Haar stem komt uit een kamer aan het einde van de gang. Hoe verder hij komt, hoe nauwer de gang lijkt te worden.
“Welkom!”
Henry staat bij de open deur en betreedt het kamertje. Helena zit in een schommelstoel aan een tafeltje. Haar hand gebaart Henry plaats te nemen in de stoel voor hem.
“Henry, zit.”
Henry laat zich langzaam in de stoel zakken. Hij kijkt Helena aan. Ze doet hem eigenlijk niet denken aan de gekke vrouw die hij altijd voor zich zag.
'Wat lijkt ze eigenlijk op mama.’ denkt Henry.
“Hoe gaat het met je?” vraagt Helena.
“Eh... ik ben net door mijn moeder het huis uitgezet. Het regent harder dan tijdens de Monsoen van Morakis en ik weet niet goed waar ik heen moet. Verder gaat het oké... denk ik?"
“Oh, maar wat goed!” veert Helena op.
Henry kijkt haar argwanend aan.
“Wat nou, wat goed?” vraagt hij geïrriteerd.
“Los van alle connecties. Geen banden meer. Wat een kansen.” Helena lacht.
Net iets te hard naar Henry zijn smaak.
“Pas maar op. Dit soort optimisme lijkt niet gewaardeerd te worden in Karel’s Kwartier.” bijt hij haar toe.
“Lieverd. Iedereen wil kansen. Zelfs hier.”
“Ik wil mijn familie terug.”
“Och, kind,” zucht Helena terwijl ze naar zijn handen grijpt.
“Ik heb geen geld.” zegt Henry terwijl hij zijn handen terugtrekt.
Hij staat op en opent de deur.
“Ik had hier niet moeten komen.”
“Leeg. Zwart. Rottend.” fluistert Helena.
Haar woorden dringen als een echo door tot zijn kern.
“Was het niet?” zegt Helena op een betweterige toon.
De woorden die Henry eerder vandaag tegen zijn moeder zei, toen de ruzie zijn hoogtepunt had bereikt. Dit kan Helena nooit gehoord hebben.
“Vol, warm, vol liefde. Dat is wat jouw hart is. Laat dat hart niet verschrompelen door wat je doorstaat. Je kunt er zoveel mensen mee helpen.”
Henry zwijgt. “Oké. Je wil mij niet geloven. Ook goed.”
“Bedankt. Maar ik moet gaan.”
Henry verlaat de kamer. De gang die zojuist nog beklemmend aanvoelde, oogt nu ruim en licht.
“Heb een goede reis Henry Herelius van de Vijfde Generatie. Je komt er wel. En het geloof in jezelf komt ook terug. Alles komt goed, zolang je je hart deelt!” roept Helena hem na.
Henry gooit zijn knapzak over zijn schouder. De doorweekte poes van Helena komt aangerend en drukt zich spinnend tegen Henry zijn benen aan. Ze schudt zich uit en verdwijnt de gang in. De wolken trekken weg maar het blijft grijs in Karels’ Kwartier. Terwijl Henry via de toegangspoort de straten van Karels’ Kwartier verlaat, doen de woorden van Helena hem met weemoed terugdenken aan het verleden.
Een laatste blik achterom. Herinneringen van vroeger flitsen door zijn hoofd.
“Doorlopen! Gauw!”
Henry blokkeert het pad van een handelaar en zijn kar. Hij verontschuldigt zich, loopt door, en zet daarmee zijn eerste stappen buiten Karels’ Kwartier. De weg naar Davidswijk is niet lang, maar kent gevaren.
De patrouilles van de Garde, de bandieten.
Maar het Royale Pad is ook nog een optie. Een pad, ooit gelegd door het Oude Koninkrijk, nu overwoekerd door het struikgewas van het Dode Woud. Men zegt dat in dit woud de Zwerendood zijn oorsprong kent, maar Henry twijfelt daarover.
Henry kiest voor de meest veilige route. Door de bloeiende struiken en op zoek naar het Royale Pad. Na de eerste meters, opent het Dode Woud zich. Een slang, gekruld om een roos met doornen. De Rozenslang, het insigne van het Oude Rijk. Van wat hij nog van vroeger weet, is de baan naar Davidswijk nu vrij van gevaren. De dode bomen en geluiden van dieren die hem vroeger nog angst aan konden jagen, voelen nu vertrouwd. Achter iedere boom of struik heeft hij wel mooie herinneringen aan Dorian en Gertrude.
“Halt!”
Henry verstijfd. Verzonken in gedachten en fijne herinneringen, heeft Henry niet door gehad dat hij achtervolgd werd.
“Draai je om!” klinkt de zware stem.
Henry draait zich langzaam om. Het is de Garde. Kapitein Schevesnaer op zijn paard met voor hem patrouillewachters Peter en Johan.
“Laat vallen.” wijst Schevesnaer naar zijn knapzak.
Henry legt de knapzak voor zijn voeten neer en doet zijn handen omhoog.
“Wat doet u in het Dode Woud?” vraagt Johan.
“Eh, eh...” compleet verrast door de aanwezigheid van de Garde, komt Henry niet uit zijn woorden.
“Zeg op!” schreeuwt Schevesnaer. Zijn paard briest luid mee.
“Ik ben op weg naar.. Eh.. Davidswijk.”
“En wat gaat u daar doen?”
“Ik zoek... een plek om te slapen.”
“Aha. Wat is uw naam?”
“Henry.”
“Henry wattes?”
“Henry Herelius van Vijfde Generatie.”
“Ah, een Herelius. Jij bent van Karels’ Kwartier.”
“Dat... Eh... Klopt.” “Heb je in dat geval een bewijs van passage?”
Het zweet loopt over Henry zijn voorhoofd. Zonder bewijs van passage heeft hij een heel sterk verhaal nodig.
“Die heb ik niet.”
“Die heb je niet, zeg je?" reageert Peter, terwijl hij een stap naar voren doet.
“Dan lijkt het erop dat we je mee moeten nemen, hé?”
“Nee, nee. Ik ben hem verloren. Echt.”
“Wat heb je dan wel in die knapzak van je?” wijst Schevesnaer naar de zak op de grond. “Niet veel.”
“Dukaten?” kijkt Peter nieuwsgierig in de zak.
Henry laat zijn hoofd zakken.
“Nee. Ook geen dukaten.” zucht hij.
“Jij gaat met ons mee, Herelius. Eens zien waar we je aan het werk kunnen zetten. Peter, boei hem.”
Henry strekt zijn armen. Peter haalt de boeien van zijn heupgordel.
“Ik heb de Zweren” fluistert Henry.
“Wat zeg je, Herelius?”
Dan schreeuwt Henry het uit.
“IK HEB DE ZWEREN!”
Peter springt naar achter. Door het tumult valt Schevesnaer van zijn steigerende paard. Henry grijpt zijn kans en rent van het pad af, diep het Dode Woud in.
“Snel, grijp hem!” roept Johan.
“Laat hem maar.” onderbreekt Schevesnaer hem kalm terwijl hij opkrabbelt.
“Als de Zweren hem niet pakken, pakt het Woud hem wel.”
Peter staat zich druk af te kloppen.
“Peter, stel je niet zo aan. Je bent niet zo snel besmet.” benadrukt Schevesnaer terwijl hij zijn paard weer bestijgt. “Kom, de maan rijst. En Gerardus verwacht ons.”
De drie vervolgen hun weg. Peter kijkt nog eenmaal achterom. Het Dode Woud lijkt nog killer en donkerder nu de avond valt.
‘Waar komt de Garde opeens vandaan? Sinds wanneer zijn zij op de hoogte van het Royale Pad? Wat doen zij hier?’
Henry rent zo snel dat hij zijn omgeving niet in de gaten heeft. Het zicht op de maan en de sterren vervaagt. De bomen torenen boven hem uit en blokkeren de lucht. Het enige licht dat hem nog helpt zijn de zwermen vuurvliegjes die zich tussen de bomen door begeven. Dan raakt hij buiten adem. Hij stopt. Henry grijpt naar zijn knapzak voor een slok water maar deze voelt verdacht licht. Door zijn sprint door de struiken is deze volledig open gereten. Alles is weg.
Henry leunt tegen een boom. Het gehijg maakt plaats voor een snik. Huilend valt Henry in slaap.
Het is een paar uur later. Door naderende klanken schrikt Henry wakker. De ochtendzon raakt zijn gezicht. Door de struiken ziet hij het hoofdpad naar Davidswijk. Hij begeeft zich dus aan de rand van het woud. Zijn maag rammelt.
‘Het is niet ver meer.’
Op zijn hoede wurmt hij zich door de struiken en mengt zich in de menigte. Het is vandaag Handelsdag. De ene dag van de maand dat iedereen langs de hoofdpaden van de Nedervlaktes handel mag voeren. Van boer tot groenteman, van verzamelaar tot medicijnman. Een perfect moment voor Henry om zich ongezien naar Davidswijk te verplaatsen. De kleurrijke stoffen, geurende etenswaren, charlatans en circusartiesten. Handelsdag was vroeger al zijn favoriete dag van de maand. Dan ziet Henry opeens een bekend gezicht. Bij een stal niet ver van de toegangspoort naar Davidswijk vandaan, ziet hij Iris. Het voormalige vriendinnetje van Dorian.
‘Zal zij op de hoogte zijn van zijn overlijden?’
Henry doet zijn kapuchon op en loopt richting de stal. Iris verkoopt appels.
“Een gratis exemplaar voor een bekend gezicht?” vraagt hij.
“Dorian!”
Iris vliegt hem om de nek en kust Henry vol op de mond.
Henry schrikt.
‘Ze is dus duidelijk niet op de hoogte van zijn overlijden.’
“Waar bleef je al die tijd! We zouden elkaar ontmoeten bij de Dikke Beuk. Ik heb uren gewacht... En jeetje, wat zie je eruit! Ben je door het Rad van Rodrick gevallen?”
“Eh, ik ben het. Henry.”
Iris trekt de mantel van zijn hoofd. Het schaamrood staat op haar kaken.
“Eh, sorry... Henry... hoi.”
“Ontmoeten? Dus jullie zagen elkaar nog na al die jaren?” vraagt hij.
Iris knikt. “Ik kwam Dorian vorig jaar tegen tijdens de Midzomer Handelsdag. Sindsdien hielden we in het geheim contact. Maar ik heb hem nu al iets van een week niet meer gezien of gesproken...”
Henry zwijgt.
“Is er iets?” vraagt Iris hem.
“Hij is dood.”
Iris verstijfd.
“Dood?”
“De zweren.”
Ze schrikt. “De... de zweren?” vraagt Iris.
“Ja.”
“Hoelang al?” vraagt Iris nieuwsgierig.
Dan brult een wachter boven het geroezemoes van de menigte uit. Het is Schevesnaer.
“Herelius! Staan blijven!” Henry schrikt en wil vluchten, maar blijkt omsingeld. De menigte maakt ruimte en Henry wordt ten aanzien van alle mensen tegen de grond gedrukt.
“Iris. Help. Help me alsjeblieft! Ik heb niets gedaan. Het is een vergissing!”
“Hoelang al Henry?! Ik moet het weten!”
Iris blijft verbouwereerd achter terwijl Henry achter de dikke deuren van de wachttoren verdwijnt.
“Gooi hem maar bij die andere zwerenlijers!” wijst Schevesnaer naar het hek van de kerker.
“Nee! Het was een leugen. Ik heb geen zweren!” schreeuwt Henry.
Maar ze luisteren niet. Het hek gaat open en hij wordt een koud donker gat ingeduwd. Hij komt terecht op de vloer van een natte koude cel. Om hem heen staan en liggen meerdere zwerenlijers. Een enkeling vertoont geen symptomen, het merendeel ligt vol zweren op sterven.
“Dit is een vergissing! Ik kan het bewijzen! Laat me eruit!"
Het hek blijft dicht. Plots opent een luik in het plafond. Het hoofd van Schevesnaer is nog net te herkennen.
“Dat zal best Herelius. Maar zolang rechter Fielesteyn hier niet is, verlaat jij die cel niet. Pas dan bespreken we het één en ander.”
De kleine cel geeft weinig ruimte om de zwerenlijers te vermijden, dus met flinke tegenzin wurmt Henry zich tussen de twee minst aangetaste celgenoten.
“Wees maar niet bang. Ik heb niks.” fluistert de man links van hem.
“Dat zei hij ook...” zegt de vrouw aan zijn andere schouder cynisch. Ze wijst naar één van de ernstig aangetaste Zwerenlijers.
“Ik heb echt niets.” zegt Henry.
“Wat heb je dan wel?” vraagt de man. Henry zucht.
“Een fout gemaakt...”
De vrouw wrijft over zijn knie. Henry trekt deze snel terug.
“Doen we dat niet allemaal weleens?” vraagt ze.
De fakkel aan de muur dooft. Het kleine beetje warmte verdwijnt. Het is pikkedonker. Het gekerm en gekonkel van de ernstig zieke celgenoten echoot door de cel. Henrys’ armen en benen voelen als lood. Zijn onderlip begint te trillen. De tranen lopen over zijn wangen maar hij houdt zich stil.
Dichtbij zijn oor, hoort hij de man. “Knul, pak wat rust. Je kunt vrij weinig doen.”
Henry sluit zijn ogen en klemt zijn vingers om de hanger van zijn ketting, in de hoop dat hij zo tot rust kan komen. Het snikken ebt weg. De stank went. Een kalmte overvalt hem... De herinneringen aan zijn broer en zusje vullen hem met warmte.
Plots schrikt hij wakker.
Het geluid van hek galmt door de cel. Een vrouwenstem krijst.
“Nee! Alsjeblieft.”
“Stop met krijsen, wicht.” brult één van de wachters.
De wachter gooit de vrouw de schacht in. Hard valt ze op de grond.
‘Het zal toch niet’
“Iris. Ben jij dat?”
“Dorian?”
“Ik ben het! Henry!”
Henry springt op haar af en legt haar hoofd in zijn schoot.
“Gaat het? Wat is er met je gebeurd? Wat doe jij hier?”
“Nee, Henry. Raak me niet aan!” schrikt ze.
Haar gedrag wordt weer hysterisch. Door de worsteling worden haar armen ontbloot en een stilte overvalt de cel. Henry zwijgt. Rode zweren over heel haar armen. Ze begint te huilen. Henry bedekt haar armen.
“Rustig maar.” kalmeert hij haar.
Het luik opent. Ze schrikken.
Een emmer water komt aan een touw naar beneden.
“Hier.” gromt de wachter.
De celgenoten begeven zich naar de emmer en nemen allemaal een paar slokken. Dan komt een half aangevreten gebraden kip met een tweede touw naar beneden.
“Jullie hebben geluk. Kapitein Schevesnaer had niet zo’n honger.”
Henry kijkt naar Iris. Ze ziet er niet goed uit.
“Hoevaak gebeurt dit?” vraagt Henry aan de aardige man, terwijl hij gebaart naar het touw met de inmiddels kale kip.
“Eten bedoel je? Dat is de vraag.” reageert de man. “Dit was de eerste keer in drie dagen.”
‘Drie dagen. Dat haalt Iris niet.’
Henry legt Iris voorzichtig neer.
“Ik ben Henry.”
“Gilles. Ik heet Gilles.”
“Oké, Gilles. Hoeveel vertrouwen heb jij erin dat je hier ooit nog uit gaat komen?”
Gilles zwijgt.
“Jij wilde weten wat ik heb gedaan,” kijkt Henry de man diep in de ogen aan, “Ik zit hier, omdat ik tegen beter weten in, altijd hoop houd. En nu, hoop ik dat jij me gaat helpen.”
"Waarmee?”
“Ik tel tot drie. En op drie trekken we zo hard als we kunnen aan beide touwen.”
Gilles kijkt naar het luik. Dan beweegt het restant van de kip. De wachters halen de touwen op.
“Geen tijd Gilles. Eén, twee..."
Henry springt op naar het touw maar het lukt hem niet in zijn eentje. De tweede wachter staat klaar om de touwen door te snijden. Dan veert Gilles samen met wat celgenoten op en helpen ze mee. De wachter valt en neemt daarin de andere wachter mee. Met een harde klap komen ze op de grond terecht. Eén van hen is meteen bewusteloos.
Henry pakt snel zijn zwaard maar houdt deze maar met moeite omhoog. De tweede wachter valt aan. De eerste slag houdt Henry nog tegen maar de volgende aanval is raak. Hij bloedt hevig en laat het zwaard vallen. Dan slaat Gilles de wachter met de helm van de ander hard op het achterhoofd.
“Nu, open het hek” roept hij.
Henry opent met moeite het hek. Eén voor één klimmen ze via de schacht naar vrijheid. De celgenoten die er te zwaar aan toe zijn laten ze noodgedwongen achter. De paniek en drukte die op straat ontstaat, weten Henry en Iris te gebruiken. Sommigen ontkomen, sommigen worden snel staande gehouden. Henry en Iris duiken snel een huifkar met hooi in. Langzaam rijden ze Davidswijk uit.
“Iris, houd vol.” fluistert Henry.
“Henry, je bloedt...” zegt Iris versuft.
“Dat is een zorg voor later. Kun je rennen denk je?”
“Ik weet het niet. Ik voel me zwak...”
“Dan help ik je wel. We naderen de kruising bij de dikke Beuk. De kans is zeer groot dat er nu extra patrouilles op pad zijn.”
“Wat moeten we dan doen?” vraagt Iris bang.
“Het Royale Pad.”
“Het Royale Pad? Dat is toch een fabel?!”
“Het is onze enige kans.”
De paard-en-wagen komt langzaam tot stilstand. Een file van karren voor hen.
“Kijk. Ze controleren de wagens. We moeten nú handelen.” wijst Henry naar de wachters die met hun zwaarden in de verscheidene handelswaren prikken. Henry klimt de wagen uit.
“Laat je maar zakken.”
Met het gewicht van Iris in zijn armen, merkt Henry zijn gewonde schouder pas op. Hij kermt.
“Henry, laat mij achter. Verdwijn.”
“Nee, dit gaat ons lukken.”
Hij drukt Iris dicht tegen zich aan en zet het op een lopen naar de struiken. De struiken prikken haar zweren open en het pus en bloed loopt langs haar gewaad.
“We zijn er bijna Iris, houdt vol!”
Hij drukt haar steviger tegen zich aan. Plots valt er een stilte. Henry ziet een beeld van de Rozenslang. Hij zakt in elkaar.
“Henry, blijf wakker. Henry!”
Iris scheurt een stuk van haar gewaad en bindt het strak om zijn schouder. Ze plukt snel wat besjes van de struiken en begint erop te kauwen. Het mengsel van bes en speeksel spuugt ze in de punt van haar mantel en drukt deze tegen de wond.
“Iris.” zegt Henry zachtjes.
“Kijk.”
“Wat is er Henry?! Gaat het?”
Henry tilt zijn vinger omhoog en veegt deze over Iris haar arm. Haar arm zit volledig onder het bloed van Henry.
“Maak je niet druk.” stelt ze hem gerust.
“Nee. Kijk!” zegt Henry harder. “De zweren!”
Iris kijkt verwonderd naar haar arm. En wrijft over haar gezicht.
“De zweren?!”
Henry zwijgt. Met zijn met bloed doordrenkte handpalm veegt hij over Iris haar andere arm. In een oogwenk lijken de zweren uit te drogen en haar huid te herstellen.
“Dit is fantastisch!” springt ze op. Ze kleedt zich vrijwel helemaal uit en drukt haar lichaam tegen hem aan.
“Henry. Smeer me in. Alsjeblieft. Alsjeblieft Henry...” zegt Iris emotioneel. Maar Henry zakt weer weg. Hij heeft veel bloed verloren.
“Ik wil niet dood Henry. Alsjeblieft. Blijf wakker.”
Ze kijkt naar haar handen en begint dan zijn bloed van haar vingertoppen te likken.
Ze pauzeert en kijkt hem aan.
“Iris... wat... doe... je?”
Iris likt zijn hals.
“Ssst.. Stil maar.” fluistert Iris in zijn oor, terwijl zijn bloed haar lippen als lippenstift kleuren.
Henry begint te ijlen.
“Iris... wat ben je...aan het doe...mooi...”.
Henry valt in slaap.
De uren vliegen voorbij.
“Iris!” schrikt hij wakker.
“Ssst, stil maar.” zegt Iris, met haar halfnaakte lichaam tegen hem aan. Zijn ogen glijden van haar gezicht naar haar benen.
“Sorry.”
“Het geeft niets. Je hebt ogen om te kijken.”
Henry werpt nog een blik op haar benen. De bloedvegen accentueren haar huid. Geen zweer te bekennen.
“Hoe voel je je?” vraagt Henry terwijl hij over zijn schouder wrijft.
“Ik? Ik voel me herboren. De belangrijkere vraag is hoe jij je voelt.” terwijl ze naar zijn schouder knikt. “Je hebt hulp nodig.”
“Maar van wie?”
“Kom op.”
Iris helpt Henry omhoog en ondersteunt hem.
“Jij moet me wel de weg wijzen.”
De twee bereiken het einde van het Royale Pad.
“Hoe heette ze ook alweer?” vraagt Iris.
“Helena. Het is de helderziende bij de taverne.”
“Oké. Jij blijft hier."
Door het verdwijnen van de zweren lijkt Iris niet meer op de vrouw die de wachters gisteren in de cel hebben gegooid. Henry bekijkt Karels’ Kwartier ondertussen van een afstand. Hij glimlacht.
‘Thuis.’
Zijn glimlach verandert in een grimas na de zoveelste steek in zijn wond. Hij heeft snel hulp nodig. Enkele minuten later komt Iris weer in beeld. Ze heeft een tas bij zich.
“Hier, trek deze aan.” Ze geeft hem een donker gewaad.
Met Henry aan haar arm betreden ze Karels’ Kwartier.
“Iris, wacht. Je loopt verkeerd.” stamelt Henry wanneer ze de taverne passeren.
Iris negeert hem.
“Spaar je krachten.”
Daar staat plots Margreta.
“Bedankt.” zegt Iris wanneer ze haar huis betreden.
Margreta zwijgt en kijkt Henry aan. Ze wacht tot ze allebei binnen zijn en trekt snel de deur dicht. Dan sluit ze haar gordijnen en richt zich tot Iris.
“De Victoriabloesem staat in die kast daar. De Slangenbeet vind je eronder. Stavernicusblad heb ik niet dus je moet het met Groensalie doen.”
Henry steekt zijn hand uit.
“Mam... alsjeblieft...”
Margreta zwijgt.
“Bedankt.” fluistert Henry.
Dan pakt ze zijn hand beet. Ze zucht.
“Sorry.”
Henrys’ hart slaat in zijn keel. Een traan rolt over zijn wang, net als bij zijn moeder.
“Het is al goed mama.”
Iris komt de kamer weer binnen.
“Geef dat maar aan mij,” zegt Margreta.
“Mam... “ begint Henry. “Ik moet je wat vertellen.”
Margreta verzorgt zijn schouder.
“Vertel.”
“Ik weet dat ik het je lastig heb gemaakt.”
Ze zwijgt.
“Is het te optimistisch als ik zeg dat ik denk dat ik Karels’ Kwartier kan redden?”
Margreta trekt haar wenkbrauw op.
“Ik... ik ben immuun. Voor de Zwerendood.”
Margreta stopt. “Henry... je hebt veel bloed verloren. Rust uit.”
Iris onderbreekt hen. “Nee. Het is echt zo.”
“Hij heeft mij genezen mevrouw.”
Margreta kijkt op.
“Ik was er slecht aan toe. Maar het bloed van Henry heeft mij genezen. Ik zou willen dat ik het u kon bewijzen.”
“Maar... hoe...” vraagt Margreta verbaasd.
“Dat weet ik niet."
“Maar... Gertrude... de fabel over bloed... Dorian....”
“Ik weet het mama.”
Margreta kijkt voor zich uit.
“Kunnen we een medicijn maken?” gooit Iris op.
“Nee. Dat mag niet!” bijt Margreta haar toe.
“Waarom niet?!”
“Dan pakken ze het laatste dat ik heb ook nog af. Ik wil er niet aan denken!”
“Maar, mama...” kijkt Henry haar aan. “Denk aan de moeders...”
“Waar zouden we uberhaupt moeten beginnen?” vraagt Iris.
Margreta zucht. “Dit is niet even snel een wondje verzorgen. Je hebt iemand nodig met verstand van kruiden en technieken.” Ze kijkt door het gordijn. Ze blijft even stil. “Nee. Ik kan niemand bedenken.”
Henry bekijkt haar goed.
“Helena.” zegt Henry tegen Iris.
“Die vrouw waar ik je eerder over heb verteld. Het kleine huisje bij de taverne.”
Hij staat met een kreun op.
“Kom, we gaan naar de buurvrouw toe.”
Henry knuffelt zijn moeder. “Bedankt mam. En vergeet niet... Rodrick waakt over hen, net als dat ik over jou zal waken.”
“Ga. Die gekke vrouw wacht al op jullie.”
Helena staat inderdaad al in de deuropening.
“Henry Herelius van Vijfde Generatie... dat was een korter avontuur dan ik had gedacht.”
“Helena. Dit is Iris. Iris, dit is Helena.” zegt Henry terwijl ze het huisje betreden.
“Helena... dit gaat heel gek klinken maar...”
“...je hebt een manier gevonden om de Zwerendood te genezen?” vult Helena hem aan. “Hoe... hoe weet u dat?” vraagt Iris verbaasd.
“Ik ben helderziend. En verdomd goed, al zeg ik het zelf.”
“Nou... Ik heb geen manier gevonden om de Zwerendood te genezen.” benadrukt Henry.
“Oh.”
“We zoeken juist een manier om de Zwerendood te genezen. En we vroegen ons af of jij kunt helpen.”
“Maar Henry, waar zouden we mee moeten beginnen?”
Iris gooit een lap met zijn bloed op tafel. “Hiermee. Zijn bloed heeft mij van mijn zweren genezen.”
Helena is stomverbaasd. “Je bloed... je hart...” fluistert ze in zichzelf terwijl ze de lap langs haar lippen en neus wrijft. “Ik ben bang... dat ik jullie niet kan helpen.”
Ze pauzeert. Maar dan slaat ze op het raam.
“Hier zijn ze!” roept ze hard.
Henry en Iris schrikken.
“De mensen die u zoekt zijn hier!” wijst ze druk gebarend terwijl ze het gordijntje verder openschuift.
Henry springt op maar de de deur knalt al open.
“Als je dat maar laat!” roept Schevesnaer. “Het is tijd dat we van jou een voorbeeld gaan maken in dit broeinest.”
Aan zijn haren wordt Henry naar het plein gesleurd. De commotie zorgt ervoor dat half Karels’ Kwartier komt kijken wat er aan de hand is. Schevesnaer schopt Henry in de knieholte. Hij zakt door zijn benen. Peter en Johan pakken ieder een arm. Schevesnaer loopt theatraal met zijn zwaard te zwaaien.
“Heeft meneer nog wat laatste woorden?”
Henry kijkt rond. Iris in de greep van een wachter. Margreta verscholen achter een gordijn van hun huis. Helena in het publiek.
‘Vuile verraadster.’
Een glimlach. Haar wenkbrauwen gaan omhoog. Ze fluistert.
“Deel je hart.” echoot door zijn hoofd.
Een teken.
“Ik ben immuun!” schreeuwt Henry plots. “Mijn bloed geneest de zwerenlijers!”
Er ontstaat geroezemoes in het publiek. Johan en Peter kijken elkaar aan.
“Leugens. Niets anders dan dat we van je gewend zijn Herelius!” buldert Schevesnaer.
“Zwijg, Cedrique.” Het is Generaal Gerardus.
Achter hem een man in een rood gewaad. Links van de mysterieuze man een wachter met een zwaard, rechts van hem een wachter met een staf.
De wachter met het zwaard roept: “Dames en heren. Allen aandacht voor Eerste Generaal der Nedervlaktes, Gregorius Gerardus.
De wachter met de staf vervolgt: “En de Eerste Rechter der Hoge Heren van de stad Alexus en de verstrekkende Nedervlaktes, Abelhart Arendsoog Fielesteyn van Eerste Generatie.” Schevesnaer staat perplex.
“Maar generaal Gerardus...”
“Als het waar is wat de jongen zegt, is hij mogelijk de enige hoop van het rijk. Dat weegt zwaarder dan een leugen om bestwil en een bult op het hoofd van één van uw wachters, denkt u niet?" aldus Fielesteyn.
“En als de jongen liegt, nemen we hem mee. En geloof mij Kapitein Schevesnaer... Dan zou de jongen willen dat hij ter dood was veroordeeld.” vult Gerardus aan.
Fielesteyn stapt naar voren. Een wachter overhandigt zijn zwaard. “Henry Herelius van Vijfde Generatie. U staat op het punt om beoordeeld te worden in het licht van Felix’ Furie. Mijn staf, symbool voor rechtvaardigheid. Het zwaard, de uitvoering van het recht. Open uw hand.”
Henry trilt maar opent zijn hand. Rechter Fielesteyn snijdt langzaam in Henrys’ handpalm. Hij wuift. “Wachter, breng mij een zwerenlijer.”
Een willekeurige zwerenlijer wordt meegesleurd. “Als het waar is wat de jongen zegt... zal zijn bloed deze arme man helpen. En daarmee misschien heel ons rijk. Maar als de jongen liegt... en zijn bloed niets meer is dan zijn bloed...” Fielesteyn stopt met praten.
“Dan wat?” vraagt Henry.
“Dan doden we deze man om hem uit zijn lijden te verlossen.”
Vol angst kijkt de man Henry aan.
“Nee. Dood hem niet. Doe het niet.” De rechter smeert Henry zijn hand over het gezicht van de man.
“En nu?” vraagt Gerardus.
“Het werkt niet meteen...” zegt Henry.
“Zie je! Ik zei het toch. Ik had hem zijn kop af moeten hakken!” buldert Schevesnaer.
“Dood de jongen!” wordt er gescandeerd vanuit het publiek.
“Weg ermee!” roept een ander.
“Zwijg!” schreeuwt de rechter. Eén van zijn wachters gooit water in het gezicht van de man. “Hij spreekt de waarheid!” roept Fielesteyn.
Verwondering golft door de menigte. “Help mij!” schreeuwt een zwerenlijer.
“Nee, redt mij!” schreeuwt een ander.
“Kom op, we drinken z’n bloed!”
Een groep zwerenlijers stormen op Henry af. De wachters vormen een schild om hem en de rechter heen. Een enkele zwerenlijer wordt hardhandig naar de grond gewerkt.
“Niemand die de heer Herelius wat aandoet. Geen burger, geen lid van de Garde, geen plaag.” Gerardus steekt zijn hand uit.
“Meneer Herelius, u bent vrij van blaam.” zegt Fielesteyn kalm.
“Ik nodig u uit naar de Hoge Heren.” zegt Gerardus.
Henry kijkt naar Iris. Ze knikt.
“Op één voorwaarde.” zegt Henry.
“Dat zij óók gezuiverd wordt van alle blaam.”
Gerardus kijkt de rechter aan. “Ik denk dat we u daar wel in tegemoet kunnen komen. Akkoord?”
“Jawel.” Stemt Fielesteyn in.
“Wat dacht je ervan knul? Zin om de Hoge Heren te ontmoeten?”
Henry, nog steeds ontdaan van alles, stapt achterop het paard van Gerardus. Hij werpt een blik op Margreta. De trotse blik toont een twinkeling die Henry lang niet gezien heeft. Misschien breken dan nu betere tijden aan...
Fin.
Het hart van Henry is een inzending voor de 2024 Fantastic Stories verhalenwedstrijd, georganiseerd door de Heroes Dutch Comic Con. Het thema was gif/antigif en de limiet was 5000 woorden.